Kloeckner speelt Dvořák
24 januari, 2025t/m 26 januari, 2025
Op 17 en 18 oktober 2024 presenteert Conrad van Alphen Sinfonia Rotterdam tijdens het openingsconcert voor seizoen 2024/2025. Te gast is pianiste Anna Fedorova.
De uitgebreide toelichting op de composities, geschreven door Han van Tulder, leest u hieronder.
Fanny Hensel-Mendelssohn Bartholdy (1805-1847)
Ouverture in C <1832>
Johann Wilhelm Wilms (1772-1847)
Symfonie nr.1, op.9 <1805>
I. Adagio – Allegro vivace
II. Andante
III. Menuetto. Allegro – Trio – Menuetto da capo
IV. Finale. Allegro
Frédéric François Chopin (1810-1849)
Pianoconcert nr.2, op.21 <1829>
I. Maestoso
II. Larghetto
III. Allegro vivace
Fanny Hensel-Mendelssohn (1805-1847) – Ouverture in C
De oudste van de familie Mendelssohn-Bartholdy, Fanny Cecile, werd in Hamburg geboren op 14 november 1805. Net als haar ruim drie jaar jongere broer Felix was zij een buitengewoon begaafd mensenkind. Al op 13-jarige leeftijd kon zij uit het blote hoofd een heel deel van Bachs 24 Preludes spelen. Fanny huwde in 1830 met de hofschilder Wilhelm Hensel. Vanaf 1830 hervatte zij de familiaire traditie van het organiseren aan huis (dan in Berlijn) van zogenoemde ‘Sonntagsmusiken’. Bij die gelegenheden bracht zij haar recent gecomponeerde werken in première. En dat waren er heel wat! Zo componeerde zij meer dan 250 liederen, 125 pianostukken, een strijkkwartet en een pianotrio, een ouverture en 4 cantates. Die bijeenkomsten in haar salon werden druk bezocht door connaisseurs en vooraanstaande musici, zoals Franz Liszt en Clara Schumann.
Fanny’s Ouverture in C is het enige werk alleen voor orkest, dat zij componeerde. Anders dan haar broer maakte zij weinig kans op uitvoeringen voor een groot publiek in orkestzalen. Haar moeder had een goede verstandhouding met het vijftig musici tellende Berlijnse ‘Königstädtisches Theaterorchester’. In een brief aan haar broer vertelt Fanny dat ze plots een baton in de handen werd geduwd kreeg door de chef van het orkest. De dirigent, die gewend was met aankomende musici te werken, moedigde haar aan zelf haar eigen Ouverture te dirigeren. Het publiek reageerde enthousiast. Wat een onverwacht plezier! Fanny liet alleen het oorspronkelijke manuscript, vol doorhalingen en verbeteringen achter. In die vorm is de compositie in het archief terecht gekomen, waar het pas meer dan een eeuw later opgedoken werd, gereconstrueerd en uitgegeven. De eerste professionele uitvoering vond in 1992 plaats in de Verenigde Staten door het ‘Women’s Philharmonic’ onder leiding van JoAnn Faletta.
Al met al is het een heerlijk stuk vol sprankelende melodieën en aansprekende orkestratie. Fanny had van nature affiniteit met strijkers en blazers. Daar maakt zij in dit orkestwerk op briljante wijze gebruik van. Naast strijkers schrijft Fanny dubbele bezetting voor fluiten, hobo’s, klarinetten en fagotten, maar liefst vier hoorns, twee trompetten en pauken. De Ouverture is gestructureerd in de 19e- eeuwse traditie van de sonate-allegro vorm, beginnend met een lieflijk andante-achtige introductie. Dan schieten, bij wijze van spreken, de violen razendsnelle glijvlucht over de snaren en maken de weg vrij voor de start van het frisse en ook parmantige Allegro-hoofdthema. Het charmante neventhema is pastoraler van aard. De expositie wordt niet herhaald. Wat volgt is een verrukkelijke wervelwind van spitsvondige invallen. Majestueus trompet- en hoorngeschal geeft de muziek soms ook een voornaam cachet. Het concertante spel van de instrumenten is een genot voor het oor. À la Rossini werkt Fanny met korte herhalingen naar climaxjes. De Ouverture eindigt met speelse variaties op het hoofdthema naar de blijmoedig slotakkoorden.
Johann Wilhelm Wilms (1772-1847) – Symfonie nr. 1 in C, opus 9
I. Adagio – Allegro vivace; II. Andante; III. Menuetto. Allegro – Trio – Menuetto Da Capo; IV. Finale. Allegro
In het vorige seizoen liet Conrad van Alphen zijn toehoorders kennismaken met de zesde symfonie van Johann Wilhelm Wilms, Ik schreef toen dat Wilms te boek staat als een Nederlandse componist van Duitse afkomst. Enthousiast berichtte ik over de kwaliteit van deze goeddeels vergeten toondichter. Want u zult de naam van deze toondichter tevergeefs zoeken in het 100 componistenboek der Nederlandse muziek. En in het Amsterdamse Concertgebouw is geen enkel schildje aan Wilms gewijd.
Laat ik nogmaals de antecedenten van de componist in hoofdlijnen uit de doeken doen. Johann Wilhelm was het vierde kind in het gezin van de dorpsonderwijzer/organist van het piepkleine dorpje Witzhelden, niet verafgelegen van de Nederlandse grens. Vader leerde de talentvolle jongen uitstekend pianospelen. Bovendien leerde hij zichzelf voortreffelijk blazen op de dwarsfluit. Op 19-jarige leeftijd verhuisde hij naar Amsterdam om daar als musicus carrière te gaan maken. Dat bleek een goede zet. De stad beschikte over een prima concertzaal, Felix Meritis, en een eigen orkest waarin hij gelijk een aanstelling verwierf als 2e fluitist. Bepaald geen topensemble, want deels uit professionele en deels uit amateurinstrumentalisten samengesteld. In 1796 nam hij het initiatief om tezamen met anderen een eigen ensemble op te richten, genaamd ‘Collège Erudutio Musica’, dat al gauw over 70 musici beschikte. De concerten die destijds ten gehore werden gebracht waren voornamelijk van buitenlandse componisten, eigentijdse muziek van eigen bodem bestond niet of nauwelijks.
Wilms bracht daar verandering in. Zijn eerste twee symfonieën ademen de klassieke sfeer van de componisten van de Verlichting. Behalve als fluitist en dirigent presenteerde Wilms zich als virtuoos solist in de pianoconcerten van onder meer Mozart en Van Beethoven. Daarnaast schnabbelde hij er in de privé sfeer bij als leraar – van toevallig een twaalfjaar jongere dame van welgestelde ouders met wie hij een gelukkig huwelijk sloot – en als pianist met uitvoeringen tussen de schuifdeuren van eigen composities. Prettig in het gehoor liggende klassieke kamermuziek. Ook ontpopte Wilms zich als een soort componist des vaderlands door nationalistische teksten van Tollens, zoals ‘Wien Neerlandsch bloed’ op muziek te zetten. Wanneer in 1815 Willem I de eerste koning van Nederland wordt, wordt dit lied officieel verkozen tot volkslied. Tegen de tijd dat Wilms op de respectabele leeftijd van 75 jaar komt te overlijden is hij weliswaar al jaren gestopt met actieve muziekbeoefening, maar opgeklommen tot een hooggewaardeerd representant in tal van vooraanstaande Nederlandse culturele instellingen.
Johann Wilhelm Wilms componeerde zijn eerste symfonie in 1805. De eerste uitvoering vond plaats op Nieuwjaarsdag 1806 in het Gewandhaus in Leipzig. De pers was buitengewoon positief over de compositie, daarbij wijzend op de gelijkenis van Wilms eersteling met de eerste symfonie van tijdgenoot Ludwig van Beethoven, al eerder ontstaan tussen 1795 en 1799. Beide werken hebben dezelfde toonsoort C majeur als basis. Toch ademt deze symfonie meer de muzikale taal van Joseph Haydn. Het openingsdeel begint met een krachtig toongezet Adagio. Het Allegro vivace is fris en fruitig. Wilms gebruikt houtblazers voor sprankelende soli en koper en pauken om dynamische accenten aan te brengen. Een majestueuze slotcode besluit het openingsdeel. Het charmante langzame deel, een Andante in F, heeft een tripartite structuur (A-B-A), waarbij het middendeel telkens even in mineur staat. Dat Wilms een voortreffelijk instrumentalist was getuigen de speelse solootjes van de houtblazers. Het derde deel is een vrolijk dansant Menuetto, met een trio van hoorn en hobo. De Finale is een wervelwind in C groot.
Frédéric Chopin (1810-1849) – Pianoconcert nr. 2 in f, opus 21
I. Maestoso; II. Larghetto; III. Allegro vivace
De eerste vier levensjaren van Frédéric Chopin, zoon van een Elzasser vader en een Poolse moeder, speelden zich af op het landgoed van de adellijke broodheer van vader. In 1814 verhuisde het gezin naar Warschau. Al gauw werd de uitzonderlijke muzikale begaafdheid van het knaapje opgemerkt. De jongen ging eerst in de leer bij Adalbert Zwyny en later bij Joseph Elsner, de directeur van het Warschauer Conservatorium. Chopin volgde aan dat instituut piano- én compositielessen. In 1829 was hij volleerd. Prompt schreef hij zijn eerste pianoconcert; niet dat in e, maar het per abuis als tweede genummerde concert in f, opus 21, dat vanavond wordt gespeeld. Beide in Polen ontstane concerten zijn dus vroege werken. Niet dat die constatering veel betekenis heeft. In de stijl van componeren is gedurende zijn creatieve leven weinig ontwikkeling te ontdekken. De muziek van Chopin was van meet af aan uniek en bleef uniek tot aan zijn vroege dood.
De rol van het orkest is in de beide concerten bescheiden. Critici hebben gemeend te moeten concluderen dat Chopin weliswaar prachtig voor de piano kon componeren, maar dat hij van orkestreren geen kaas had gegeten. Dat is een tweede misverstand met betrekking tot deze twee orkestwerken. Chopin heeft nimmer het oogmerk gehad om traditionele concerten à la Van Beethoven te creëren. In zijn Poolse jaren was hij uitsluitend vertrouwd met het fenomeen ‘Virtuozenconcert’, zoals bijvoorbeeld Paganini dat voor viool en orkest schreef. In het ‘virtuozenconcert’ is alles erop gericht om de vaardigheden van de solist te etaleren. Hij of zij staat in het middelpunt van de belangstelling. Dus geen gelijkwaardige wedijver tussen solist en orkest. Het orkest heeft slechts tot taak het optreden van de maestro in te leiden en daarna als harmonisch klankbord te fungeren. In de Poolse versie van Chopin zijn om die reden alleen strijkers voorzien. Pas later is instrumentaal vulwerk toegevoegd. U kunt vanavond zelf, na het beluisteren van deze zelden uitgevoerde oorspronkelijke versie, vaststellen aan welke uitvoeringswijze u de voorkeur geeft.
Het openingsdeel, Maestoso, begint met de expositie van de twee thema’s waarop de beweging is gebaseerd: het eerste trots en gepassioneerd en het tweede lieflijk, cantabile. De piano voert vervolgens het hoogste woord, geheel in de hiervoor beschreven virtuozenstijl. Het Larghetto is een nocturne van grote poëtische schoonheid. Frase na frase vertelt de piano over liefde, passie (met name in het enerverende middendeel) en gelukzaligheid tot slot. Het verrukkelijke Rondo vivace is folkloristisch van aard. Het refrein is een mazurka. Chopin laat als bijzonder effect de strijkers even met het hout van de stok op de snaren slaan. Juist als u denkt dat het deel is afgelopen, heeft de componist nog een parelende uitsmijter in petto.