Programmatoelichting januari 2025 | Kloeckner speelt Dvořák | met cellist Benedict Kloeckner

17 januari 2025

Op 24 en 26 januari 2025 presenteert Conrad van Alphen Sinfonia Rotterdam in de Kloosterkerk en de Doelen. Te gast is cellist Benedict Kloeckner.

De uitgebreide toelichting op de composities, geschreven door Han van Tulder, leest u hieronder.


Richard Wagner (1813-1883)
Concertouverture nr.1, WWV 20, D minor <1831>  

Antonín Dvořák (1841-1904)
Celloconcert, op.104 <1894-1895>

I. Allegro
II. Adagio ma non troppo
III. Finale: Allegro moderato

Johannes Brahms (1833-1897)
Symfonie nr.3, op.90 <1883>

I. Allegro con brio
II. Andante
III. Poco allegretto
IV. Allegro


Richard Wagner (1813-1883) – Concertouverture nr. 1 in d

De Concertouverture nr.1 is een jeugdwerk van de componist. Daarom is het relevant eerst iets te vertellen over Richard Wagners jeugd. Hij werd in Leipzig  in het jaar 1813 geboren als negende kind uit het huwelijk van Carl Friedrich Wilhelm Wagner en Johanna Rosine Pätz. Vader overleed zes maanden na de geboorte van de baby. Moeder hertrouwde met de huisvriend van de familie Wagner, een theatermens pur sang, genaamd Ludwig Geyer (1779-1821). Voor de jonge Richard ontpopte deze Geyer zich als ‘geestelijk’ vader. Er werd zelfs gefluisterd dat Geyer ook de echte vader zou zijn. Deze veelzijdige zanger, toneelspeler, dichter en schilder bracht het jong al vroeg in contact met de theaterwereld. Die oriëntatie zou bepalend zijn voor de latere dramaturgische ontwikkeling van de operavernieuwer Richard Wagner.

Maar voor het zover was componeerde de talentrijke, maar nog beginnende muziekstudent aan de Universiteit van Leipzig, een Ouverture naar voorbeeld van zijn toenmalige grote idool Ludwig van Beethoven. In het revolutiejaar 1831, met opstanden in Europa, verkeerde Richard in rebelse studentenkringen. Hij verklankte zijn opstandige gevoelens in een concertstuk voor groot orkest naar voorbeeld van Van Beethovens ‘Ouverture Coriolan’. Hij schroomde niet hetzelfde hardnekkig herhalen van de weerbarstige uitingen van de Romeinse veldheer te imiteren. Louter epigonisme? Zo zou ik deze creatie niet willen kenmerken. Op subtiele wijze weet Wagner een meer vredelievende melodie tot een jubelend slot te sublimeren.

Deze ‘Ouverure nr.1’ wordt hoogstzelden uitgevoerd. Voor Conrad van Alphen is de onbekendheid juist een extra stimulans om het obscure werk op de lessenaars van het Sinfonia Rotterdam te zetten.


Antonín Dvořák (1841-1904) – Celloconcert in b, Op. 104

  1. Allegro, 2. Adagio ma non troppo, 3. Finale: Allegro moderato

Dit is misschien wel het mooiste romantische celloconcert ooit gecomponeerd! Wellicht is het beter te spreken van een ‘symfonie met een obligate cellopartij’. Dvořáks tweede celloconcert is zo breed van opzet, zo inventief in de harmonische en thematische verwerking van het melodische materiaal en zo kleurrijk vooral voor de (hout)blazers georkestreerd, dat het stuk het niveau van een doorsnee soloconcert ruimschoots overschrijdt. De nostalgie, de heimwee naar het vaderland druipt van de noten af.

De inmiddels 54-jarige Dvořák verlangt hoorbaar terug naar zijn geliefde Bohemen. Hij heeft schoon genoeg van het weliswaar prestigieuze, maar ongemakkelijke verblijf in Amerika. Terwijl hij aan het Adagio werkte, bereikte hem het bericht dat zijn eerste jeugdliefde, zijn latere schoonzuster Josefine, ernstig ziek was. Gelijk verwerkte hij haar lievelingsmelodie (‘Laat mij alleen’) in het langzame deel van het concert. Wanneer zij kort daarna overlijdt, besluit hij het slotdeel als een soort eerbetoon aan haar op te dragen. Sneu voor de solist, want een ongetwijfeld virtuoze slotcadens maakt plaats voor een ‘diminuendo’ dat als een laatste ademtocht wegsterft. De cellist Hanuš Wihan, aan wie de componist het werk oorspronkelijk wilde opdragen, kon geen begrip opbrengen voor deze wijziging en vertikte het om het stuk in deze vorm ten doop te houden. Jammer voor hem. Leo Stern werd in 1896 de eerste solist bij de première van het concert in Londen.  

Het werk heeft drie delen. Het duurt geruime tijd voordat de cello in het majestueuze in sonatevorm gegoten openingsdeel (Allegro) aan bod komt. Voordien zijn de thema’s met name door de klarinet (heroïsch hoofdthema) en de hoorn (melancholisch neventhema) geïntroduceerd. Let in het vervolg op de voortdurende dialogen tussen de cello en concertante blazers. Het nostalgische Adagio heeft een driedelige structuur. Het middendeel is – zoals vermeld – gebaseerd op Dvořáks lied Op. 82.1 ‘Laat me alleen’. Dit liedthema keert in de in rondovorm gecomponeerde Finale kort voor het slotstretta als een ‘in memoriam’ aan Josefine nog eenmaal terug.


Johannes Brahms (1833 – 1897) – Symfonie nr. 3 in F, op. 9

  1. Allegro con brio, 2. Andante, 3. Poco allegretto, 4. Allegro 

Johannes Brahms was eigenlijk geen ‘getuigeniscomponist’, zoals bijvoorbeeld Van Beethoven, Wagner en Mahler. In wezen was hij een classicus, die graag teruggreep op de barokke contrapuntiek van Bach en de klassieke vormprincipes van Haydn en Mozart. Hij had vooral weinig op met de hoogmoed en soms exuberante zelfbespiegelingen van zijn tijdgenoot Richard Wagner (1813 – 1883). In de tweede helft van de 19e eeuw ontstond er zelfs een ware richtingenstrijd tussen ‘Modernen’ (Wagner c.s.) en ’Neoklassieken’ (Brahms c.s.).

Toch heeft de derde symfonie autobiografische trekjes. Brahms’ lijfspreuk ‘Frei aber froh’ (F-A-F) is muzikaal de rode draad die door alle vier delen loopt. Karakteristiek voor deze compositie zijn de wisselende stemmingen: eerst heroïsch, daarna kalm, vredig, zacht klagend en ten slotte fel confronterend in de bewogen finale. Is dit de mooiste van Brahms’ vier symfonieën? Kwestie van smaak. Het is zeker wel de meest doorwrochte. Het aanbod van de dirigent Hans von Bülow om in besloten kring met zijn ‘Meininger Orchester’ de symfonie door te spelen, zal vast daaraan hebben bijgedragen. Brahms voltooide het werk in 1883 tijdens een verblijf in Wiesbaden en Rheingau. Op 2 december van datzelfde jaar werd het werk in Wenen door Hans Richter en de Wiener Philharmoniker ten doop gehouden. Fanatieke aanhangers van Wagner en Liszt floten het werk uit, maar werden door ovationeel applaus van de Brahmsadepten overstemd. 

In het imposante openingsthema van het eerste deel (Allegro con brio) maken we kennis met de heroïsche Brahms, de voorname opvolger van Van Beethoven. Het speelse neventhema in de houtblazers tekent Brahms van een minder zwaar beladen, vriendelijker zijde. De muziek is een en al positivisme. Enige innerlijke strijd in de summiere doorwerking wordt in de kiem gesmoord. Geroffel van de pauken kondigt de recapitulatie van de thema’s aan. Enerzijds statig en majestueus, anderzijds speels en dansant. Na een uitbundige climax ebt het eerste deel vredig weg. 

Die vredige stemming zet zich voort in het pastorale ‘Andante’. Een innig koraal, voorgedragen door de houtblazers, getuigt van zielenrust en tevredenheid. Het neventhema (klarinet en fagot) klinkt alsof Brahms zich minzaam afvraagt of alles werkelijk louter rozengeur en maneschijn is. Het koraal antwoordt: ‘ja’; maar de strijkers zeggen: ‘laten we het hopen’.


Met dank aan: Han van Tulder (hanvantulder.nl).