Kloeckner speelt Dvořák
24 januari, 2025t/m 26 januari, 2025
Op 18 en 26 december 2024 presenteert Conrad van Alphen Sinfonia Rotterdam tijdens het laatste concert van 2024, een echte Kerstklassieker. Te gast is blokfluitist Erik Bosgraaf.
De uitgebreide toelichting op de composities, geschreven door Han van Tulder, leest u hieronder.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756 – 1791)
Duitse Dansen, K.605 <1791>
III. ‘Sleebelletjes’
Wolfgang Amadeus Mozart (1756 – 1791)
Fluitconcert nr.1, K.313 <1778>
I. Allegro maestoso
II. Adagio non troppo
III. Rondo: Tempo di menuetto
Tchaikovsky, Piotr Ilyich (1840 – 1893)
De Notenkraker, op.71 <1891-1892>
Akte II:
10. Scene
11. Scene
12. Divertissement
a. Le chocolat (Spaanse Dans)
b. Le cafe (Arabische Dans)
c. Le thé (Chinese Dans)
d. Trépak (Russische Dans)
e. Danse des mirlitons
f. La mère Gigogne et les polichinelles
13.Valse des fleurs
14. Pas de deux
Variatie I (Tarentelle)
Variatie II (Danse de la fée dragée)
Coda
15. Valse finale et apothéose
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) – Duitse dansen KV 605 ‘Sleebelletjes’
Mozart noteerde de drie Duitse dansen KV 605 in zijn catalogus op 12 februari 1791, dus kort voor zijn vroegtijdig overlijden. Nummer 3 in C groot is het meest bekende en populairste van de drie geworden. Het trio kreeg de bijnaam ‘’Die Schlittenfahrt’ vanwege 5 belletjes van een arrenslede en de 2 posthoorns, die het werkje een besneeuwd winters karakter geven. Aan het Weense hof waren uitstapjes met arrensleden in die dagen een populaire vrijetijdsbesteding. Het lieflijke middendeel van het trio (met de belletjes) is gebaseerd op een Oostenrijkse volksmelodie. Een slotcoda sluit het geheel in gepaste Weihnachtssfeer af.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) – Fluitconcert nr. 1 in G KV 313
In augustus 1777 komt een eind aan het benauwende en over en weer irriterende dienstverband tussen aartsbisschop Colloredo en vader en zoon Mozart. Vader smeekt de aartsbisschop hem in genade opnieuw aan te stellen (hetgeen ook gebeurt), maar Wolfgang houdt het in Salzburg voor gezien. Hij is volwassen en hij trekt de wijde wereld in; eerst in eigen koets op zakenreis in gezelschap van zijn moeder. Het parool is: financieel aantrekkelijke opdrachten binnenhalen bij adel en welgestelden, optredens voor volle zalen arrangeren en – zo mogelijk – een aanstelling zien te verkrijgen bij een of ander prestigieus hof.
Op 30 oktober arriveert het gezelschap in Mannheim, in die dagen een vooraanstaand centrum van klassieke muziek. Het hof aldaar beschikt over een uitstekend orkest met virtuoze blazers. Ondanks boze brieven van vader Leopold, waarin zoonlief erop wordt gewezen toch vooral goed bij de les te blijven, wordt de jongeling hopeloos verliefd op Aloysia Weber. Hij blijft maar liefst vijf maanden – veel te lang – in Mannheim plakken, aanmaningen van Leopold om naar het veel lucratievere Parijs door te reizen ten spijt.
Via de bevriende fluitist Johann Baptist Wendling komt Mozart in contact met een Nederlandse amateur-fluitspeler, Ferdinand Dejean, een chirurg in dienst van de Oostindische Compagnie. Dejean, kennelijk in goeden doen, bestelt drie eenvoudige en niet al te lange fluitconcerten en een paar (bedoeld wordt zes) fluitkwartetten. Hij stelt Mozart de riante vergoeding van 200 gulden in het vooruitzicht. Dat is een hele opsteker, want erg profijtelijk verloopt de reis niet. Maar Mozarts kop staat niet naar het componeren van fluitmuziek. Bah, wat een vervelend instrument! Hij is dwars, hij is verliefd. De opdracht kan hem niet boeien. Met tegenzin componeert hij het 1e fluitconcert in G, bewerkt een eerder geschreven hoboconcert tot het 2e concert, produceert drie fluitkwartetten en laat het er daar vervolgens bij zitten. Dejean voelt zich (terecht) tekortgedaan en betaalt minder dan de helft van het overeengekomen bedrag.
U zult na deze inleiding verwachten dat het betreffende fluitconcert in G een saai, vervelend stuk moet zijn. Allesbehalve dat! Mozart was te zeer een vakman om ongeïnspireerd werk af te leveren. Het genie componeerde een krachtig Allegro maestoso met een virtuoze fluitpartij als openingsdeel; een buitengewoon romantisch gestemd Adagio ma non troppo; en een sprankelende finale in Franse stijl in de vorm van een Rondo (refrein met coupletten) in Tempo di Menuetto.
Over het algemeen wordt dit fluitconcert niet op een blokfluit, maar op een metalen (dwars)fluit gespeeld. Hierover zegt Erik Bosgraaf:
“Het eerste fluitconcert van Mozart kwam uit tegen het einde van de 18e eeuw. De metalen fluit zoals we die nu kennen, is eigenlijk pas aan het begin van de 19e eeuw gangbaar geworden. Hiervoor speelde men op een houten fluit. De reden waarom ik dit concert op een blokfluit speel, is om het stuk van Mozart te laten horen zoals het klonk op het moment dat het werd geschreven.”
Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893) – Notenkraker, opus 71
Tweede akte
Hoewel Tsjaikovski’s tweede ballet, ‘Doornroosje’, niet bijzonder in de smaak viel bij het St. Petersburgse publiek (men vond de muziek minder warmbloedig dan die van ‘Het Zwanenmeer’) beoordeelde de directeur van de Keizerlijke Theaters, Ivan Vsevolozhky, daarentegen ‘Doornroosje’ juist als bijzonder geslaagd. Hij bestelde bij Tsjaikovski een derde ballet voor het Mariinsky theater. De productie zou een ‘double bill’ moeten worden met een akte uit een opera van Tsjaikovski. Vsevolozhky suggereerde een adaptie van het door Alexandre Dumas bewerkte sprookje van E.T.A. Hofmann: ‘De notenkraker en de muizenkoning’.
Aanvankelijk had Tsjaikovski weinig overtuiging in het voorstel. Het was op voorspraak van top balletmeester Marius Pepita dat Tsjaikovski toch over stag ging en aan de slag ging met componeren. Hij berichtte maart 1891 zijn broer, Modest, dat hij hard aan het werk was met het nieuwe project. Toch sprak het flinterdunne verhaaltje hem niet echt aan. Hij miste de dramatische en emotionele spanning van de vorige balletten. De bedenkingen ten spijt kwam in april 1892 het ballet gereed. Van het oorspronkelijke vertelsel van E.T.A Hofmann bleef uiteindelijk niet veel meer over dan een gekunstelde droomwereld voor kinderen, die enige realiteit en intrigerende fantasie ontbeerde. Tsjaikovski vreesde dat het een flop zou worden. Hoe anders pakte het uit. De muziek behoort tot de meest geliefde klassieken ooit gecomponeerd en het ballet wordt dikwijls rond de kerstdagen in theaters over de hele wereld op de planken gezet.
Rotterdam Sinfonia speelt de complete muziek bij de tweede akte. Voor de toehoorders, bekend met de ‘Notenkrakerssuite’, is dat een verrassende ervaring, want behoudens de populaire nummers uit de suite klinken nu ook de minder bekende delen uit het ballet.
De gelukbrengende houten pop is inmiddels van notenkraker veranderd in een prins. De mise en scene is verplaatst naar het paleis van de suikerfee. De kinderen, Fritz en Clara, kijken hun ogen uit. De muziek opent met een rustige intro met vuurpijlachtige imitaties van de fluiten. Zonder onderbreking volgt de tweede scene waarin de suikerfee haar schatten in haar snoepgoed imperium etaleert.
De voortgang van het verhaal wordt onderbroken door een uitgebreid divertissement, door de trompet geintroduceerd. Achtereenvolgend klinken in deze verpozing met lekkernijen exotische dansen van verschillend couleur locale. Chocola komt uit Spanje, herkenbaar aan het geklepper van castagnetten. Koffie wordt geassocieerd met Arabië en thee met China. De hitsige Trepak is een dans van Russische origine. De dans van de rietfluiten is een charmant duetje van fluiten, Engelse hoorn en met een trio in de vorm van een brommerige mars. De dans van ‘La mère Gigogne’ (De gember moeder) en de polichinelles (clowns) dartelt op een Frans deuntje. De beroemde bloemenwals, een van Tsjakovski’s meest geliefde schlagers, besluit het divertissement.
De prins en het meisje Clara dansen een ‘pas de deux’. Een statig banket wordt ingericht en alle gasten zitten aan. Een wervelende Tarantella gaat vooraf aan de dans van de suikerfee op de kwikzilverige klanken van een celesta, een trouvaille voor het St. Petersburgse publiek. Tsjakovski had het instrument pas onlangs in Parijs ontdekt. Kundig mengt de componist een variété van nationale volksmelodieën, zoals de Georgische ‘lav, nana’ en het Franse ‘Giroflé girolla’. Het entertainment besluit met een gepassioneerde ‘pas de deux’. Het ballet eindigt weer met een wals, waaraan het hele corps de ballet deelneemt. Een ware apotheose! Allen zijn verheugd met de goede afloop van het sprookje.