Programmatoelichting september 2023 | De Hebriden en Beethovens 3e pianoconcert, met Alvaro Siviero

21 september 2023

Op 27 september presenteert Conrad van Alphen Sinfonia Rotterdam met pianist Alvaro Siviero.

De uitgebreide toelichting op de composities, geschreven door Han van Tulder, leest u hieronder.


Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847)
Ouverture De Hebriden, op.26 <1830>

Ludwig van Beethoven (1790-1827)
Pianoconcert nr. 3, op.37 <1800>

  • Allegro con brio 
  • Largo 
  • Rondo: Allegro

Johann Wilhelm Wilms (1772-1847)
Symfonie nr. 6, op.58 <1820>

  • Adagio-Allegro molto e con fuoco 
  • Andante quasi allegretto e grazioso 
  • Scherzo Allegretto Trio 
  • Rondo Allegro molto

Felix Mendelssohn-Bartholdy
Ouverture De Hebriden, op.26

In het woonhuis van de familie Mendelssohn-Bartholdy, even buiten het centrum van Leipzig gelegen, hangen fraaie landschapsaquarellen aan de muur. Het zijn zorgvuldige composities in kleurrijke tinten gevat. Eigen werk van de componist, het genie Felix Mendelssohn bezat klaarblijkelijk het uitzonderlijke vermogen om landschappen op een bijzonder artistieke wijze in klanken én in beelden te vatten. Richard Wagner noemde Mendelssohn een ‘onovertroffen landschapsschilder’ en de ouverture De Hebriden éen der schoonste muziekwerken die we bezitten’.

Deze orkestouverture uit 1830 moet niet beluisterd worden als een orkestrale nabootsing van het natuurgeweld, maar als een sfeertekening in absolute klanken. Het poëtische hoofdthema, waarmee de componist het stuk opent, is waarschijnlijk geënt op een van de verzen van Ossian (bijgenaamd ‘Fingal’), een blinde zanger uit de oertijd, in een grot levend aan de ruige Noordse kusten. Deze mythische bard, die later een puur verzinsel is gebleken van de Schotse dichter James Macpherson (1736-1796), heeft in de Romantiek tal van kunstenaars, onder wie ook Schubert en Brahms, geïnspireerd. Aanvankelijk had Mendelssohn zijn ouverture ‘Het eenzame eiland’ gedoopt, maar na kennisname van de wederwaardigheden van Ossian, alias Fingal veranderde hij de naam in ‘De Hebriden (Fingalshöhle)’. 

Mendelssohn schildert met een eindeloze reeks variaties op het hoofdthema, de voortdurend wisselende (klimatologische) omstandigheden aan deze nevelige kusten. Een contrasterend neventhema – eerst opklimmend in de celli, later overgenomen door de violen – vertolkt de sombere gevoelens van de bard. 

Meer lezen? Wij schreven een blog over Mendelssohns inspiratie voor De Hebriden: Fingal’s Cave.


Ludwig van Beethoven
Pianoconcert nr. 3, op.37 

Verplaats u naar het Wenen van 1803. Op de avond van 5 april bent u te gast in het Theater an der Wien, het theater van zanger en showman ‘pur sang’ Emanuel Schikaneder. Ludwig van Beethoven is – in navolging van Wolfgang Amadeus Mozart (‘Die Zauberflöte’) – met deze 19e eeuwse Joop van der Ende een artistieke samenwerking aangegaan. U, toehoorders, behoort niet per se tot de adel. De doelgroep van Schikaneder is namelijk niet langer de hoogste stand, maar ook en vooral de gegoede burgerij.

Op het programma staan louter scheppingen van de uit Bonn afkomstige innovateur Ludwig van Beethoven. Zijn eerste symfonie, het nieuwe oratorium Christus am Ölberg en een pas gereedgekomen derde pianoconcert in C. Van Beethoven zal zelf dirigeren en Rondo allegro – vanachter de piano – als solist het orkest aanvoeren. U verwacht de nodige bravoure, want componisten in die tijd schreven soloconcerten als regel om hun eigen virtuositeit te etaleren.

Ene Ignaz Ritter von Seyfried had tot taak om voor de solist de bladzijden van de partituur om te slaan. Hij vertelt: “Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Ik zag vrijwel uitsluitend lege pagina’s; in het beste geval stonden op een bladzijde slechts hier en daar volkomen onleesbare hiërogliefen neergekrabbeld, voor Van Beethoven bedoeld als aanwijzingen, want bijna de gehele solopartij speelde hij uit het hoofd. Zoals zo vaak het geval was, had hij geen tijd gehad om alles op papier te zetten. Hij gaf me een bijna onmerkbaar teken, telkens als hij aan het eind van een onzichtbare passage was gekomen. Mijn nauwelijks verhulde angst om op het beslissende moment de passage niet op te merken, amuseerde Van Beethoven in hoge mate, en tijdens het gezellige soupeetje na afloop lachte hij er hartelijk om.”

De solist is in dit derde pianoconcert niet meer de alleenheerser. Het orkest heeft minstens zo’n groot aandeel en de diverse solostemmen uit het orkest treden met regelmaat in dialoog met elkaar en met de piano. Wellicht dat de technische verbetering van de aanvankelijk nogal fragiel klinkende ‘fortepiano’ de componist heeft bewogen om een meer heroïsche rol voor de solist te creëren. De hartstochtelijke inleiding doet in ieder geval denken aan de majestueuze ‘Eroïca’, die niet veel later zou volgen.

Het duistere hoofdthema van het Allegro con brio wordt luid en duidelijk geëxposeerd. Het tweede thema, aangezet vanuit de klarinetten, is lyrischer van toon. Het stamt uit de ‘Jugendzeit’ en zingt van onbekommerdheid en dichterlijke fantasie. Voordat de solist ook maar één noot heeft gespeeld, lijkt een compleet symfoniedeel inclusief doorwerking te zijn gepasseerd. Van Beethoven moet zich de kop gebroken hebben over de vraag hoe hij na al dit orkestrale geweld een passende ‘opkomst’ van de solist kon bewerkstelligen. Hij vond de oplossing in drie machtige toonladderpassages, die naar het thematische materiaal leiden. Wat zich daarna afspeelt is, zoals gezegd, een boeiende confrontatie van solist en orkest, waarbij Van Beethoven (de kenners) telkens verrast met onverwachte harmonische wendingen. In het rustige Largo smeedt de componist ranke versieringen om een verheven melodie. Het dartele Rondo: Allegro wordt halverwege door de klarinet aangevuld.


Johann Wilhelm Wilms
Symfonie nr. 6, op.58

Johann Wilhelm Wilms staat te boek als een Nederlandse componist van Duitse geboorte. De toehoorders van dit concert van Sinfonia Rotterdam zullen ervaren dat dirigent Conrad van Alphen met deze zesde symfonie een opmerkelijke vaderlandse trouvaille voor de dag komt. 

Johann Wilhelm was het vierde kind in het gezin van de dorpsonderwijzer/organist van het piepkleine dorpje Witzhelden, niet ver van de Nederlandse grens. Vader leerde de talentvolle jongen uitstekend pianospelen. Bovendien leerde hij zichzelf voortreffelijk blazen op de dwarsfluit. Op 19-jarige leeftijd verhuisde hij naar Amsterdam en verwierf hij gelijk een aanstelling als 2e fluitist in het eigen ensemble van de Felix Merites. In 1796 nam hij het initiatief om samen met anderen een eigen ensemble op te richten, genaamd ‘Collège Erudutio Musica’, dat al gauw over 70 musici beschikte.

De concerten die destijds ten gehore werden gebracht waren voornamelijk van buitenlandse componisten, eigentijdse muziek van eigen bodem bestond niet of nauwelijks. Wilms bracht daar verandering in. Zijn eerste twee symfonieën ademen de klassieke sfeer van de componisten van de Verlichting. Behalve als fluitist en dirigent presenteerde Wilms zich als virtuoos solist in de pianoconcerten van onder meer Mozart en Van Beethoven. Daarnaast schnabbelde hij er in de privésfeer bij als leraar en als pianist, met uitvoeringen tussen de schuifdeuren van eigen composities. Prettig in het gehoor liggende klassieke kamermuziek. Ook ontpopte Wilms zich als een soort componist des vaderlands, door nationalistische teksten van Tollens, zoals ‘Wien Neerlandsch bloed’, op muziek te zetten. 

Toen in 1815 Willem I de eerste koning van Nederland werd, werd dit lied officieel verkozen tot volkslied. Tegen de tijd dat Wilms op de respectabele leeftijd van 75 jaar kwam te overlijden, is hij weliswaar al jaren gestopt met actieve muziekbeoefening, maar opgeklommen tot een hooggewaardeerd representant in tal van vooraanstaande Nederlandse culturele instellingen. 

In de zesde symfonie in de dramatische toonsoort D mineur, gecomponeerd omstreeks 1820, heeft de muzikale stijl van Wilms de spectaculaire metamorfose ondergaan van luchthartig classistische spielerei naar volbloed romantiek. De invloed van tijdgenoot Ludwig van Beethoven is onmiskenbaar. Maar diens epigoon is Wilms zeker niet. Anders dan zijn vermetele vakgenoot uit Wenen houdt hij vast aan de traditionele structuur van de vierdelige symfonie. Zijn muzikale pallet is robuust, blijkens de orkestratie met dubbele bezetting van blazers en pauken. Typisch Beethoviaanse soli van de blazers wisselt hij ‘con fuoco’ af met tutti van het hele orkest.

Het eerste deel opent Adagio met omineuze statements. Het vurige Allegro dat vervolgens losbarst, is van begin tot het eind gejaagd. De motieven echoën bij voortduring in de onderscheiden stemmen. In het tweede deel, Andante quasi allegretto e grazioso, slaat de componist een veel vriendelijker toon aan. Maar het adjectief ‘quasi’ staat niet toevallig in de tempoaanduiding, Helemaal lieflijk en gracieus verloopt het deel niet, want soortgelijke bozige exclamaties als uit het Allegro larderen de lieflijke stroom. Het stampende Scherzo heeft als intermezzo een hossend trio. Het slotdeel in rondovorm heeft een thema dat zo afkomstig zou kunnen zijn uit een strijkkwartet van Haydn.


Met dank aan: Han van Tulder (hanvantulder.nl).